Het is een goed gebruik om een proefschrift dat geschreven is in het Engels te besluiten met een min of meer letterlijke vertaling van de samenvatting in de moedertaal van de auteur. Omdat niet zozeer de Engelse taal als wel het gebruik van wetenschappelijke vaktaal een belemmering betekent voor de leesbaarheid van de ``summary'' voor de meeste belangstellenden onder niet-vakgenoten, probeer ik hier een samenvatting in begrijpelijk Nederlands te geven en verwijs ik vakkundigen graag naar de Engelstalige variant.
Het lijdt geen twijfel dat tegenwoordig de computer niet meer is weg te denken
in het scheikundig onderzoek bij bedrijven en universiteiten.
Commerciële software voor het ontrafelen van de structuur en de
eigenschappen van nieuwe chemische stoffen en het bestuderen van chemische
reacties tussen geïsoleerde moleculen biedt een onmisbare aanvulling op
dure, gevaarlijke en milieuverontreinigende experimenten of kan deze zelfs
overbodig maken. Veel interessante chemische reacties vinden plaats
in waterig milieu, bijvoorbeeld de chemische processen in levende cellen
zoals in het menselijk lichaam, maar ook in de steeds meer in opkomst
rakende milieuvriendelijk chemische processen in de industrie. De
invloed van water als oplosmiddel op chemische reacties is groot,
vooral als de opgeloste chemicaliën een ionische of polaire aard hebben
waardoor de wisselwerking met de watermoleculen sterk is. Bijvoorbeeld, de
reactie tussen methylchloride en chloride ionen (deze was onderwerp van
studie in hoofdstuk 3) verloopt in de gas toestand ongeveer
(één met 13 nullen!) keer zo snel als wanneer de reagerende
chemicaliën opgelost zijn in water.
Bovendien kunnen de watermoleculen actief deelnemen in chemische
reacties waardoor het oplosmiddel het verloop van reacties, oftewel het
reactiemechanisme, verandert; voorbeelden hiervan zijn bestudeerd in hoofdstuk
5 en 6. Desalniettemin wordt in de huidige
theoretische modellen de invloed van het oplosmiddel meestal verwaarloosd
of hooguit in beperkte benadering meegenomen. Daarnaast zijn de microscopische
mechanismen achter de oplosmiddeleffecten nog weinig onderzocht en
daardoor vrijwel onbegrepen.
Dit proefschrift beschrijft mijn onderzoek naar de invloed van water als
oplosmiddel op chemische reacties met behulp van theoretische methoden.
Het model dat we hiervoor hebben gebruikt is de Car-Parrinello ("first
principles") moleculaire
dynamicasimulatie techniek. Deze rekenkundige methode verenigt in zich 1)
een algoritme om de bewegingen van de atomen en moleculen in de tijd te
voorspellen volgens de klassieke natuurwetten samen met 2)
een kwantummechanische bepaling van de elektronenstructuur volgens het
principe van de dichtheid functionaal theorie (DFT). Dit laatste, kennis van de
elektronenstructuur in moleculen, maakt het mogelijk om chemische reacties
tussen moleculen te voorspellen en te begrijpen terwijl met behulp van
moleculaire dynamica de wisselwerkingen van de
bewegende oplosmiddelmoleculen in vloeibaar water kunnen worden gemodelleerd.
Echter, zelfs met deze geavanceerde methode is het simuleren van chemische
reacties nog verre van triviaal. Dit komt doordat de langste tijdschaal die we met
de allersnelste supercomputers kunnen simuleren, voor een typisch systeem van
100 atomen, slechts in de orde van -10
seconden is. Dat is dus
niet lang genoeg om chemische reacties waar te nemen, want reacties vinden
typisch plaats op een tijdschaal van
-10
seconden. Het probleem
is min of meer vergelijkbaar met het proberen om zonsverduisteringen te
bestuderen door willekeurige filmpjes van strandvakanties te bekijken; de
kans om zo een eclips te zien is te klein.
Een krachtige techniek om met behulp van moleculaire dynamicasimulaties
toch informatie te verkrijgen over het relatief
zeldzame maar beslissende moment van het plaatsvinden van een chemische reactie
oftewel het moment waarop de moleculen de reactieenergiebarrière weten
te overbruggen, is de ``constrained'' moleculaire dynamica methode. Hiermee kunnen
de bewegingen van de moleculen worden gedwongen zich te beperken tot een
vast (``constrained'') punt op een reactiecoördinaat, bijvoorbeeld in de
reactantentoestand of in een (zonder ``constraint'' onwaarschijnlijke)
overgangstoestand.
In hoofdstuk 3 hebben we de constrained moleculaire dynamica
methode toegepast om de invloed van water te bestuderen op de chloor
uitwisselingsreactie tussen methylchloride en een chloride ion. Dit schoolvoorbeeld
van een onder organisch chemici bekende bi-moleculaire nucleofiele substitutie
(S2) reactie, is goed beschreven in de literatuur en derhalve een
goede test voor
onze berekeningen. Het model blijkt nauwkeurig de oplosmiddeleffecten te
voorspellen van water op de reactie (vrije) energiebarrière; de hoogte van
de barrière die we berekenden op 27 kcal/mol komt goed overeen met het
experimenteel bekende getal van 26.6 kcal/mol. Dat de overgangsbarrière van de
S
2 reactie veel hoger is in oplossing dan in de gasfase (9 kcal/mol)
komt doordat in oplossing met name de chloor atomen/ionen in het reactiecomplex
minder sterk worden gesolveerd door watermoleculen in de overgangstoestand dan
in de reactantentoestand en de productentoestand. Hierdoor is de energie van de
overgangsenergie ten opzichte van de energie van de reactantentoestand (oftewel
de reactiebarrière) veel hoger in oplossing dan in de gastoestand.
De berekeningen waren niet
zonder technische complicaties. Ten eerste vonden we dat de elektron
dichtheid functionaal (de Becke Perdew exchange-correlatie functionaal) de
overgangsbarrière onderschat met 8 kcal/mol, vanwege een onjuiste modellering
van symmetrische ``drie-centra vier-elektron'' bindingen, zoals de -binding
in de Cl-C-Cl overgangstoestand door de huidige GGA exchangefunctionalen.
Ten tweede vonden we hysterese in onze bepaling van het reactie vrije-energieprofiel
(oftewel de vorm van het gemeten (berekende) profiel
bleek af te hangen van de
richting waarin we de reactiecoördinaat
variëerden) doordat de
vloeistofmoleculen zich te
langzaam bleken aan te passen aan de veranderende reactiecoördinaat.
We vonden sterke aanwijzingen dat de vereiste veranderingen in het omringende water
ge-activeerd zijn, dat wil zeggen dat voor de veranderingen in de hydratatieschillen
van chloor gedurende de chemische reactie extra barrières moeten worden overbrugd
die niet door de toegepaste reactiecoördinaat worden ge-''constrained''.
Een belangrijke les
die hieruit volgt is, om bij toepassing van de constrained MD techniek, de reactie
zowel in voorwaartse als achterwaartse richting te simuleren, en zodoende de mate
van hysterese vast te stellen. Voor beide genoemde complicaties konden we correcties
toepassen. Als gezegd, bleken de oplosmiddeleffecten op de reactie goed beschreven
door het gebruikte model.
Na deze leerzame teststudie van de oplosmiddeleffecten op de elementaire
S2 reactie wierpen we ons op het onderzoeken van deze effecten
op een overgangsmetaal
gekatalyseerde oxidatiereactie, namelijk de Fenton reactie. De Fenton reactie is
de opsplitsing van waterstofperoxide (de oxidator, H
O
) door reactie met een
ijzer(II) ion (de katalysator, Fe
) in zeer reactieve deeltjes die in
staat zijn organische moleculen, zoals tartaarzuur, te oxideren.
Hoewel deze reactie al in 1876 door H.J.H. Fenton werd ontdekt en sindsdien
onderwerp van ontelbaar veel studies is geweest, is het reactiemechanisme en de aard
van de zeer reactieve deeltjes meer dan een eeuw later nog steeds niet met zekerheid
bekend. Het grootste experimentele probleem is dat de reactieve deeltjes slechts
een zeer korte tijd bestaan voordat ze reageren, zodat ze nauwelijks direct in
een meting zijn waar te nemen. Desalniettemin wordt de Fenton
reactie (en varianten hierop) veelvuldig toegepast in de industrie. Voor
onze theoretische methode is de korte levensduur geen enkel probleem. Bovendien
is de Fenton reactie als modelsysteem een praktische
keuze voor ons onderzoek doordat het relatief kleine moleculen betreft (hetgeen de
rekentijd van de simulaties beperkt) en anderzijds een veelzijdige uitdaging voor
onze simulatiemethoden door de tegelijkertijd optredende complexe processen
die moeten worden gemodelleerd. Processen die voor de theoretische methoden veeleisend
zijn, zijn ondermeer de veranderende oxidatie toestand, elektron spin toestand en
lading van het metaal ion gedurende de reactie, de veranderende zuurgraad van
het complex, de vorming van radicalen, het sprongsgewijze transport van protonen en
hydroxyl radicalen via het waterstof gebonden netwerk van de waterige oplossing,
de vloeistof dynamica in de hydratatieschillen van de reactanten
en een aantal chemische reacties, waaronder O-O lysis van
waterstofperoxide, waterstof abstractie en hydroxylatie van organische substraten,
hydrolyse van metaal liganden en radicaal reacties.
Na een aantal inleidende vingeroefeningen (waaronder moleculaire orbital analyse
van ijzercomplexen en de berekening van de zuurgraad van ijzer(III) in waterige
oplossing) beschreven in
hoofdstuk 4, zijn we in hoofdstuk 5 begonnen met
de berekening van de reactieenergieprofielen van de twee belangrijkste
reactiemechanismen die voorgesteld zijn voor de Fenton reactie in de literatuur.
De beginconfiguratie van deze statische (nul Kelvin) DFT
berekeningen was het [Fe(H
O)
(H
O
)]
reactanten
complex in vacuum. We vonden dat het populaire mechanisme waarin de zeer reactieve
OH. radicalen worden gevormd (voor het eerst voorgesteld door Haber en Weiss
in 1934)
energetisch vrij ongunstig is met een reactieenergie van 21 kcal/mol. Het omstreden
alternatief van Bray en Gorin (uit 1932), waarin een [Fe
O]
ion
(ook ferryl ion genaamd) wordt gevormd, blijkt energetisch wel gunstig met een
reactieenergie van -8 kcal/mol, via een tweestappenreactie waarin eerst het
[Fe
(H
O)
(OH)
]
intermediair wordt gevormd.
De reactieenergiebarrières van respectievelijk 6 en 4 kcal/mol zijn bovendien
bijzonder laag, waarbij opgemerkt dat zonder een (micro-)
gesolveerd watermolecule (gevormd in de eerste stap) de energie
barrière van de tweede stap 18 kcal/mol zou zijn--een aanwijzing dat (water)
oplosmiddeleffecten wel eens een belangrijke rol zouden kunnen spelen.
Dynamicasimulaties van ijzer(II) en waterstofperoxide opgelost in water lieten
twee verschillende reactiemechanismen zien afhankelijk van de begincondities.
Geprepareerd met H
O
reeds in de coördinatieschil van het gehydrateerde
ijzer(II) ion, dissocieerde het peroxide spontaan in een hydroxo ligand
([(H
O)
Fe
(OH)]
(aq) vormend) en een zeer kort levend
OH. radicaal dat via drie watermoleculen aan een aqua (=water) ligand termineerde
en zo [(H
O)
Fe
(OH)
]
(aq) vormde. Dit dihydroxo deeltje
bleek zuur te zijn en in de simulatie voortdurend een H
van een aqua ligand
uit te wisselen met het oplosmiddel. Dit dynamische evenwicht werd na circa 3 ps
beeindigd door de donatie van een H
door een hydroxo ligand, het ferryl ion
vormend. Het tweede reactiemechanisme vond plaats vanuit van elkaar gescheiden
opgeloste H
O
en Fe
reactanten, zodat ook de coördinatie werd
gesimuleerd.
Onmiddellijk na coördinatie vond de O-O dissociatie plaats, maar het afgescheiden
OH. abstraheerde zonder tussenkomst van oplosmiddelmoleculen het H atoom van het
gevormde ijzer(III)hydroxo deeltje, zodat in één stap het ferryl ion werd
geproduceerd.
Chemische reacties worden door scheikundigen weergegeven met eenvoudige
reactievergelijkingen, zoals Fe(aq) + H
O
(aq)
Fe
O
(aq) + H
O(l). Hieruit blijkt duidelijk wat de reactanten
en de producten van de reactie zijn, maar hoe het reactiemechanisme in zijn werk
gaat (met name de volgorde van het breken en vormen van bindingen) blijft onduidelijk.
Visualisatie van een simulatietraject door middel van een filmpje waarin in
slow-motion de atomen bewegen terwijl de moleculen met elkaar reageren geeft een
goed beeld van een reactiemechanisme en de relatieve tijdschalen waarin de
verschillende processen plaats vinden ten opzichte van elkaar. Na echter een paar
van deze filmpjes van één bepaalde reactie in oplossing gezien te hebben,
wordt duidelijk dat er ontelbaar veel verschillende routes zijn die leiden van
reactanten tot producten. Zelfs wanneer al deze reactieroutes tot hetzelfde globale
reactiemechanisme zijn te classificeren (wat in principe niet het geval hoeft te
zijn), dan is nog steeds een statistische afspiegeling nodig (van veelal duizenden
trajecten) om interessante grootheden als de reactiesnelheidsconstante te
kunnen bepalen. Met de enkele dynamicasimulaties van de Fenton reactie, hierboven
beschreven, is deze bepaling dus niet mogelijk; sterker nog, we kunnen zelfs niet
bepalen welk van de twee geobserveerde mechanismen waarschijnlijker is. Daar komt
nog bij dat voor de preparatie van de systemen on-fysische technieken zijn gebruikt,
(er werden geometrische beperkingen opgelegd) om de observatie van de chemische reactie
in de beperkte simulatietijd waarschijnlijker te maken, die de relevantie van de
trajecten als illustratie van de werkelijkheid negatief beïnvloeden.
In hoofdstuk 7 hebben naar een manier gezocht om het illustratieve
karakter van onze eerdere reactietrajecten te vergroten met behulp van een nieuwe
techniek, genaamd "transition path sampling". Met deze techniek kan vanuit een
bestaand, al dan niet realistisch, reactiepad, nieuwe reactiepaden worden
gegenereerd, hetgeen we als volgt hebben toegepast op het eerder genoemde traject
van de gescheiden H
O
en Fe
reactanten die zonder tussenkomst van
oplosmiddelen tot het ferryl ion reageerden. We namen de configuratie (van posities
en snelheden van de nucleï en de bijbehorende elektron golffunctie en zijn
afgeleide in de tijd) van een willekeurig gekozen tijdstip van ons bestaande
reactietraject en maakten vervolgens kleine willekeurige veranderingen in de
snelheden van de nucleï. Integratie van de bewegingsvergelijkingen (oftewel
dynamicasimulatie) vanaf deze vernieuwde configuratie vooruit en achteruit in
de tijd, leidde zo tot een nieuw traject, dat, hoe meer de tijd vorderde (in beide
richtingen), meer en meer afweek van het oorspronkelijke traject. Wanneer dit
nieuwe traject een nieuwe route vormde tussen de reactanten toestand (terug in de
tijd) en de producten toestand (vooruit in de tijd), accepteerden we dit nieuwe
traject om hiermee vervolgens de voorgaande handelingen te herhalen. Zo niet
dan probeerden we het nogmaals met het oudere traject door een nieuw willekeurig
tijdstip en willekeurigen nuceï snelheden te kiezen. Op deze wijze genereerden we
een reeks van reactiepaden (n.b. dit zijn normaal gesproken onwaarschijnlijke
gebeurtenissen in onze computersimulaties). Door het
ergodische (chaotische) karakter van het dynamische systeem, wijkt een volgend
gegenereerd reactiepad in de reeks steeds meer af van het oorspronkelijke pad.
Dit betekent, wanneer ons initiële reactiepad van de Fenton weinig realistisch zou
zijn, bijvoorbeeld omdat het systeem een onwaarschijnlijk hoge reactiebarrière
neemt als gevolg van de preparatie van het systeem, dat het hoogstwaarschijnlijk is
dat paden verderop in de reeks hun weg hebben gevonden naar realistische
illustratieve routes, omdat ze zozeer afwijken van het initiële pad dat ze
geen "herinnering" meer hebben van de preparatie van het systeem.
Voor ons eerder genoemde pad van de Fenton reactie hebben op deze wijze twee
reeksen van paden gegenereerd. In beide reeksen was reeds na tien paden het
reactiemechanisme veranderd van het directe mechanisme naar het twee-staps mechanisme.
Nadere bestudering toonde aan dat met name de oplosmiddel structuur rond
de reactanten in het initiële pad zich in een ongunstige configuratie bevond,
hetgeen zich verderop in de reeksen aanpaste en leidde tot het "twee-staps"
reactiemechanisme.
Nadat we aldus overtuigend hadden aangetoond dat het twee-staps mechanisme,
het meest waarschijnlijke mechanisme achter de Fenton reactie is, waarbij
eerst het ijzer(IV)-dihydroxo intermediair wordt gevormd alvorens het ferryl
ion te produceren, was het slechts een kleine stap om ook de reactie tussen
ijzer(III) en waterstofperoxide te bestuderen. Dit mengsel wordt algemeen met
het Fenton-like reagens
aangeduid en is ook in staat om organische substraten te oxideren, al is de
reactiviteit veel minder dan bij het ijzer(II)/HO
mengsel. Dit laatste is
enigszins verrassend, daar het verschil tussen het Fenton reagens en het
Fenton-like reagens immers slechts één elektron betreft.
In hoofdstuk 6 lieten we met behulp van statische DFT
berekeningen aan de ijzercomplexen in vacuüm zien dat het verbreken
van de O-O binding in [(H
O)
Fe
(H
O
)]
energetisch
zeer ongunstig is, in tegenstelling tot dat bij het Fenton reagens. In de literatuur
is het ijzer(III)hydroperoxo ([Fe
OOH]
) deeltje voorgesteld
als mogelijk reactief intermediair, wat gevormd kan worden vanuit het
Fe
-H
O
complex door de donatie van een
proton (H
). Echter, het modelleren van deze 'ladings scheiding" reactie is niet
goed mogelijk zonder rekening te houden met de vloeistofeffecten, omdat deze de
sterke elektrostatische interactie tussen de ladingen afschermt ("screening effect").
In dynamicasimulaties van het Fenton-like reagens opgelost in water zien we inderdaad
spontaan het ijzer(III)hydroperoxo deeltje ontstaan en niet de O-O binding breken
zoals bij het Fenton reagens in water. Homolyse van de O-O binding in het hydroperoxo
intermediair, waarbij een ferryl ion en een hydroxyl radicaal (twee zeer reactieve
deeltjes) ontstaan lijkt in eerste instantie energetisch zeer ongunstig (43 kcal/mol
in vacuüm).
Als echter de mogelijkheid van hydrolyse van het zure ijzer(III) complex
wordt meegenomen, vermindert de endothermiteit naar 26 kcal/mol door de verminderde
lading van het complex van 3+ naar 2+. Met behulp van de eerder genoemde constrained
moleculaire dynamica techniek hebben we de vrije energiebarrière van de homolyse
van het ijzer(III)hydroperoxo complex in water berekend op
kcal/mol. Deze berekening bevestigt bovendien het hydrolyse effect--de simulaties
laten eens te meer zien dat de ijzercomplexen zuurder worden naarmate de formele
oxidatie toestand van het metaal toeneemt. Ten slotte hebben we de (infrarood)
vibratie spectra van het ijzer(III)hydroperoxo intermediair bepaald voor het metaal,
zowel in de elektronische hoog-spin toestand (
, dit is de grond-toestand voor
de aqua geligeerde ijzercomplexen) en in de laag-spin toestand (
).
De spectra bevestigen het beeld dat de in de laag-spin toestand de O-O binding
zwakker, en de Fe-O binding sterker, is vergeleken met die in de hoog-spin toestand,
zoals gesuggereerd in de literatuur aan de hand van Raman spectroscopie. Met andere
woorden, wanneer het ijzer wordt gecoördineerd met andere liganden (dan water) die
een laag-spin complex induceren wordt verwacht dat homolyse van een hydroperoxo
complex energetisch gunstiger zal zijn dan nu het geval is.
Het ontstaan van het ferryl ion uit ijzer(II) en waterstofperoxide, en in mindere
mate ook uit ijzer(III) en waterstofperoxide, alleen is niet voldoende bewijs dat
het ferryl ion ook inderdaad het reactieïntermediar is in Fenton chemie,
verantwoordelijk voor de oxidatie van organische substraat moleculen.
In hoofdstuk 8 hebben we daarom onderzocht of het ferryl ion in
staat is om methaan te oxideren tot methanol. Hierbij hebben we ons andermaal
geconcentreerd op twee uit de literatuur bekende mechanismen, te weten: 1)
het methaan-coördinatie mechanisme, waarbij methaan eerst coördineert aan een
vrije coördinatie plaats aan het ijzer(IV) en een waterstof afstaat aan het oxo
ligand, zodat het [Fe(H
O)
(CH
)(OH)]
intermediair
gevormd wordt, waarna in een tweede stap het methanol wordt gevormd door transfer
van het CH
ligand van het metaal naar het hydroxo zuurstof, en 2) het
terugkaatsmechanisme, waarbij het ferryl ion eerst een H van methaan abstraheert
om een ijzer(III)OH intermediair te vormen en een CH
. radicaal dat in tweede
instantie wordt teruggekaatst en reageert met het hydroxo ligand tot methanol.
Alhoewel de totale reactieenergie in beide gevallen weer gunstig is (minder dan
-45 kcal/mol), laten onze DFT een duidelijke voorkeur zien voor het
terugkaatsmechanisme. De reactiebarrière is slechts 3 kcal/mol in het geval van
het terugkaatsmechanisme terwijl de hoogste barrière voor het methaan
coördinatie mechanisme 23 kcal/mol is. Dit is in tegenspraak met de resultaten
van eerder gerapporteerde DFT berekeningen aan methaanoxidatie door kale
(dat is, zonder liganden) ijzer-oxo moleculen, waarmee we aantonen dat het
verwaarlozen van de ligandveldeffecten, zoals soms (gedeeltelijk) wordt gedaan
bij de modellering van grote bio-complexen, van doorslaggevende betekenis kan zijn.
Bovendien is het vervangen van een waterligand door het methaan ligand in het
methaan coördinatie mechanisme als initiële stap energetisch
ongunstig (23 kcal/mol
in vacuüm). Onze resultaten vertonen opvallende gelijkenis met de DFT resultaten
van oxidatie reacties door enzymen, zoals methaan mono-oxogenase en het chromofoor
cytochroom
P450. Het meenemen van de oplosmiddel omgeving in de simulatie laat nogmaals zien
hoe belangrijk de oplosmiddeleffecten zijn op de chemie wanneer het reacties
tussen één of meer geladen deeltjes betreft. Constrained moleculaire
dynamicasimulaties van de H-abstractie van methaan door het ferryl ion in waterige
oplosmiddel laat een vrije energiebarrière zien van 22 kcal/mol; veel hoger
dan in de gas toestand. Omdat het primaire koolstof atoom in methaan veel moeilijker
is te oxideren dan de secundair en tertiair vertakte koolstof atomen van de
gebruikelijke Fenton substraten, is de buitengewone reactiviteit van het ferryl ion
hiermee afdoende aangetoond.
Ik heb laten zien dat de resultaten van computer simulaties van chemie in water meestal significant beïnvloed worden wanneer de oplosmiddeleffecten niet correct worden meegenomen. Niet alleen verandert het energieprofiel van de reactie nagenoeg altijd, maar ook kunnen de extra vrijheidsgraden van de vloeistofmoleculen zorgen voor nieuwe reactiepaden in het mechanisme, die zonder het oplosmiddel niet gevonden worden. Deze effecten zijn allerminst verwaarloosbaar bij de bestudering van chemische reacties die in de praktijk plaatsvinden in waterig milieu. De Car-Parrinello moleculaire dynamicasimulatie methode bleek een bijzonder krachtig hulpmiddel voor het berekenen van fysische eigenschappen van chemicaliën in oplossing en voor het verkrijgen van microscopisch inzicht in de structuur van het oplosmiddel en de dynamica van de solvatatie. De belangrijkste beperkingen van de methode hebben te maken met 1) de nauwkeurigheid van de hedendaagse DFT exchange-correlatie functionalen en met 2) de grote rekenkracht die nodig is voor dit soort simulaties aan deze grote systemen. Desalniettemin bevinden nauwkeurige first principles computer simulaties van chemische reacties in waterige oplossing zich niet langer buiten het bereik van de onderzoeker.